De periode vanaf de Nederlandse inname van Melacca in 1641 tot het Verdrag van Londen in 1824 was een turbulente tijd in de geschiedenis van Maleisië. In het blog Malacca Centrum van de wereld, heb ik geschreven hoe de Vereenigde Oostindische Compagnie in 1641 bezit nam van het Portugese Melacca. De VOC werd daarin bijgestaan door de sultan van Johor, wiens voorvader door de Portugezen uit Melaka was verjaagd.
Johor was één van de vele vorsten-dommen op het Maleisische schiereiland en op Sumatra die soms met elkaar vochten, dan weer trouwden en altijd handel dreven. Johor had daarin vaak meer succes dan z’n concurrenten, al was Aceh op noord-Sumatra ook een tijdje dominant. De beroemde Acehse sultan Iskandar Muda, bijvoorbeeld, had aan het begin van de zeventiende eeuw de meeste rijken op het Maleisische schiereiland tot vazal gemaakt en droeg meer dan wie ook bij aan de verbreiding van de Islam – totdat de Portugezen de Acehse vloot versloegen waardoor Johor weer de overhand kreeg. Vele Minangkabauers uit Padang in west-Sumatra, intussen, ontvluchtten de Acehers en vestigden zich in Negeri Sembilan rondom Seremban, waar hun unieke matrilineale samenleving en kenmerkende architectuur van “grote huizen” met zadeldaken vandaag nog voortleven.
Melacca stagneert
Vele Maleiërs waren opgelucht met het vertrek van de Portugezen, die naast hun handelszin (een vertrouwd concept in dit deel van de wereld) ook de nare gewoonte hadden de plaatselijke bevolking te willen bekeren tot het Christendom. Daar hadden de Nederlanders geen last van. Het hof in Johor was ook blij. Het kreeg Melaka weliswaar niet terug, maar de VOC hielp bij de bouw van versterkingen langs de Johor-rivier en bood een aantal handelsconcessies waar Johor goed aan verdiende. Het sultanaat ging een gouden tijd tegemoet.
De VOC had belangstelling voor tin uit Selangor en peper uit Sumatra maar haar prioriteiten lagen verder naar het oosten, naar de specerijen op Celebes en de Molukken, en naar het VOC bestuurscentrum in Batavia op west-Java. Melaka’s glorietijd was voorbij, maar het bleef wel een strategische vestiging op de handelsroute door de Straat van Melaka en de VOC zou er meer dan 150 jaar aan vasthouden.
Op de noord-westkust van Borneo, intussen, was het sultanaat van Brunei de dominante macht geworden, en het pikte een lucratief graantje mee van de handel tussen China en de Spaanse galjoenen in de Filippijnen (luxeartikelen uit China in ruil voor zilver en goud uit Spaans-Amerika).
De Bugis
De VOC paste in het oosten van de Indonesische archipel haar gebruikelijke verdeel- en heers taktieken toe om in 1669 de zeggenschap te krijgen over Makassar (Ujung Pandang) in zuid-west Celebes. De Bugis in dat gebied waren geduchte zeevaarders en krijgers, en velen zochten nu hun heil elders. Zo kwamen ze ondermeer terecht in west-Borneo en in de tingebieden op het Maleisische schiereiland, en richtten hun aandacht op het hof van Johor dat inmiddels was verkast naar de Riau archipel ten zuid-oosten van wat later Singapore werd. Na een serie hofintrige’s, strategische huwelijken en succesvolle veld- en zeeslagen werden de Bugis aan het begin van de achttiende eeuw de nieuwe onderkoningen van Johor – geen sultans, want ze waren wel zo slim niet teveel op Maleise tenen te trappen. De eerste sultan van Selangor, rond 1740, was echter wel een Bugis, en die lijn duurt vandaag nog voort.
De Nederlanders, die een goede verstandhouding hadden met het ‘oude’ Johor, waren niet gediend van de Bugis invloed, vooral niet toen Riau een handelscentrum begon te worden dat de Nederlandse tin- en pepermonopolies vanuit Melaka bedreigde. De twee partijen voerden voortdurend strijd, en in 1785 verdreven de Nederlanders de Bugis eindelijk uit de Riau archipel. Ze moesten echter lijdzaam toezien hoe de Bugis daar tien jaar later weer terugkeerden toen de Britse East India Company (EIC) het gebied overnam tijdens de Frans-revolutionaire oorlogen.
De komst van de Britten
De EIC’s bemoeienis met zuid-oost Azië had even geduurd, want in de zeventiende eeuw waren de Britten (of eigenlijk de Engelsen, tot de Union met Schotland in 1707) nog druk bezig een zeevarende handelsmacht te worden. Ze moesten daarbij opboksen tegen de Fransen en vooral de Nederlanders die toen hun Gouden Eeuw beleefden. De Britten richtten zich in Azië aanvankelijk vooral op het Indiase subcontinent maar al snel kwam daar de lucratieve theehandel bij met Canton in China, in ruil voor opium uit het subcontinent. Die theeschepen voeren door de Straat Melaka waar de VOC hoge tolgelden hief als ze moesten aanleggen. De EIC had sinds 1685 wel een peper-handelspost in Bengkulu (Engels: Bencoolen) aan de zuid-west kust van Sumatra, maar die lag uit de route en bovendien beheerste de VOC de Straat Sunda tussen Sumatra en Java. Een veilige haven aan de leizijde van het Maleisische schiereiland zou dus goed uitkomen, ook tijdens de noord-oostmoesson in de Golf van Bengalen tussen november en maart die gevaarlijk was voor zeilschepen.
De Britten probeerden gebied los te peuteren in de Riau archipel, maar dat leidde er toe dat de Nederlanders daar binnenvielen, de Bugis verdreven en de strategische archipel zelf in bezit namen. Uiteindelijk overtuigde de kapitein-handelaar Francis Light van de EIC de sultan van Kedah ervan het eiland Penang tijdelijk te verhuren in ruil voor bescherming tegen zijn Thaise en Bugis vijanden. Light interpreteerde “tijdelijk” en “verhuren” echter nogal ruim, stapte er in 1786 aan land met een kleine troepenmacht en nam het eiland in bezit in naam van de Britse koning – het begin van 171 jaar Brits koloniaal bestuur in Maleisië.
Frans-revolutionaire oorlogen
Kort daarna raakte Europa verwikkeld in een serie oorlogen als gevolg van de Franse Revolutie. De nieuwe Franse republiek bezette Nederland in 1794 en installeerde een Bataafse Republiek met Nederlandse aanhangers, de zogenaamde Patriotten. De Nederlandse handelsvloot en koloniale bezittingen kwamen nu in feite onder Frans beheer.
Stadhouder Prins Willem V van Oranje (Nederland was toen nog geen koninkrijk) vluchtte naar Engeland, en Engeland verklaarde Frankrijk de oorlog. Willem V schreef aan de overzeese gouverneurs dat ze de koloniën en handelsvloot als tijdelijke noodmaatregel moesten overdragen aan de Britten. Kaap de Goede Hoop, Ceylon en Melaka vielen nu in Britse handen, maar de gouverneur op Java bleef trouw aan de nieuwe Republiek. In 1798 ontbond de Republiek de VOC en nam haar schulden en het restant van haar bezittingen over. Uiteindelijk zouden die met de overblijfselen van de West Indische Compagnie worden omgezet in de Nederlandsche Handel-Maatschappij, die in 1964 overging in de ABN. In 1811 vielen de Britten eindelijk Java binnen en namen ook daar het bestuur over, met Thomas Stamford Raffles als zeer geslaagde gouverneur.
Napoleon kwam in 1799 aan de macht in Frankrijk en kroonde zichzelf in 1804 tot keizer, maar hij werd in 1815 definitief verslagen bij Waterloo en verbannen naar Sint Helena. In de onderhandelingen tussen de overwinnaars – het Congres van Wenen (1814-16) – besloten de Britten tot ergernis van Raffles Nederlands-Indië terug te geven aan wat nu het Koninkrijk der Nederlanden werd, maar ze hielden vast aan de Kaapkolonie en Ceylon.
Het Verdrag van Londen
Melaka werd ook teruggegeven maar Raffles stak daar een stokje voor. Hij was stilletjes beziggeweest in de Riau archipel, waar hij met de sultan van Johor een verdrag sloot over het eiland dat Singapore zou worden. Nederland was laaiend, maar Raffles suggereerde dat er iets te regelen viel met Bengkulu, waar hij in 1818 werd overgeplaatst als gouverneur.
Hij had gelijk. In 1824 sloten beide partijen het Verdrag van Londen, waarbij Nederland afzag van Melaka in ruil voor Bengkulu. Er werd een internationale grens getrokken door de Straat van Melaka en om het zuiden van Singapore heen. Noord-west Borneo, geregeerd door Brunei, viel binnen de Britse invloedssfeer. Het Verdrag van Londen had grote gevolgen voor de verdere geschiedenis van Maleisië. Beide koloniale mogendheden konden nu ongestoord hun gang gaan, en Singapore werd een nieuwe parel in de kroon van het Britse rijk. In 1826 werd het onderdeel van de Straits Settlements, samen met Penang en Melaka – strategische posten langs het schiereiland voor de Britse koloniale uitbreiding. De Britten erkenden ook de onafhankelijkheid van het sultanaat van Johor, dat daar gretig aan vasthield zodat het de bakermat werd van de onafhankelijkheidsstrijd in de twintigste eeuw. Maar het belangrijkste gevolg van het Verdrag van Londen was wellicht dat de eeuwenoude culturele en politieke banden tussen het Maleisische schiereiland en Sumatra, en tussen Johor en de Riau archipel, voorgoed werden verbroken.
Melayu Raya & Indonesia Raya
Vóór de tweede wereldoorlog grepen Maleisische en Indonesische nationalisten daar nog op terug met hun ideaal van Melayu Raya (Groot Maleisië) en Indonesia Raya (de titel van het Indonesische volkslied), en Soekarno speelde er na de onafhankelijkheid ook geregeld op in. Maar tegen die tijd waren de gebieden teveel uitelkaar gegroeid om nog een politieke eenheid te vormen.